Urban legend: We moeten meer inheemse bomen in de stad aanplanten

Ik hoor mensen regelmatig pleiten om meer inheemse bomen in de stad aan te planten. De juiste plant op de juiste plaats lijkt me een veel beter uitgangpunt. Als je vertrekt vanuit de standplaatsomstandigheden is de kans op slagen veel groter. En natuurlijk zijn ecologische aspecten heel erg belangrijk; Het zijn niet de enigen. Onze inheemse bomen zien af door de hitte. Ze moeten zich aanpassen en zeker voor oude bomen kan dat lastig zijn. Maar onze steden zijn hitte-eilanden geworden. De gevolgen van de klimaatsverandering zetten zich daar nog veel harder door dan buiten de stad. Bomen die op het platteland al in de problemen geraken, zullen het in de stad zeker lastig hebben. Bovendien zijn bomen hoe dan ook aangepast aan het microklimaat van een bos. Blad blijft liggen, er is een gesloten kringloop van nutriënten, blad verteert ter plaatse en het boomsoorteigen ecosysteem is optimaal ontwikkeld. De lucht is er vochtig en koel en het waait er minder. Een bos is meer dan een verzameling bomen. Een bos is een ecosysteem.  

Een stad is heel wat anders. Het wordt er erg warm in de zomer. De gebouwen reflecteren die hitte. Water vloeit snel weg en blad wordt opgeruimd. Zelfs wanneer we een optimale groeiplaats kunnen voorzien is daar zelden ruimte om blad ter plaatse te laten. Maar zelfs in de meest vooruitstrevende gemeenten zijn groeiplaatsconstructies nog te vaak voorbehouden voor de centra en de duurdere winkelstraten. Op andere plekken is daar minder budget voor. Om maar te zeggen dat de groeiomstandigheden voor een stadsboom heel sterk verschillen van die van een bosboom. Gevolg is dat onze stads- en straatbomen alleen met veel geluk kunnen overleven tot de volgende herinrichting van de straat. Maar misschien is zelfs dat al te optimistisch. Er zijn dan betere opties dan het aanplanten van inheemse soorten in de verharding.  

In het najaar hadden we een heel boeiend boomcafé over de ecologische waarde van populieren. Die ligt veel hoger da aangenomen werd. Daar zijn verschillende redenen voor. Een van de meest opvallende redenen is dat we bij het beoordelen van die ecologische waarde vooral kijken naar het aantal insecten die van een soort leven. Maar bomen en struiken worden niet enkel bezocht door bladetende insecten. Er zijn ook bestuivers. Zoals er ook houtetende insecten zijn. Of mycorrhizzavormende schimmels, houtparasitaire schimmels of saprofieten. Vergeet ik nog iets? Tuurlijk, vogels, vleermuizen en andere grotere dieren. Die zijn minder specifiek gebonden aan een boomsoort, maar die spelen ook mee. En dan hebben we het nog niet gehad over de organismen die in de bodem leven en zeer vaal heel specifiek verbonden zijn aan een boomsoort. Als je de ecologische waarde van een soort verengt tot een soort organismen, dan krijg je natuurlijk een heel vertekend beeld.  

Maar er is meer. Wanneer de ecologische verbanden van een soort niet onderzocht wordt – omdat die soort ecologisch weinig waardevol is – dan moet het niet verbazen dat we niet weten welke soorten daarmee gelieerd zijn en dat we de ecologische waarde van een boomsoort veel te laag inschatten. Wat niet onderzocht is, is niet gekend, maar daarom nog niet onbestaande. Bovendien blijkt dat de manier van aanplant en beheer een enorm grote invloed heeft op de ecologische waarde van populierenbossen. Gelijkjarige monotone populierenbossen op rijke landbouwgronden zijn ecologisch minder, veel minder, waardevol dan gemengde natuurlijke oude populierenbossen. Hetzelfde kunnen we vaststellen bij structuurrijke bossen met Pinus nigra var laricio en Pinus pinaster. Die hebben eenzelfde natuurwaarde als vergelijkbare bossen met inheemse grove dennen. En zelfs wat Amerikaanse vogelkers betreft gaan er al stemmen op die suggereren dat daar een stuk minder krampachtig moet mee omgegaan worden want dat die misschien toch niet zo slecht zijn. Ik vraag me wat dat betreft ook vaak af of er ooit al eens een onderzoek gedaan is naar de ecologische waarde van onze bosarboreta in hun totaliteit. Ik durf het betwijfelen. 

Als we dan terugkeren naar de stad is er al heel wat ervaring opgedaan met het aanplanten van soorten die veel beter droogtetolerant zijn dan inheemse soorten en die beter kunnen aarden in het hete stadsklimaat. Wanneer die dan ook nog eens nauw verwant zijn aan onze inheemse soorten, moeten we de ecologische soorten niet zomaar negeren. Veel soorten die aan onze inheemse soorten gelinkt zijn, zijn eerder gelinkt aan een genus dan aan een specifieke soort. Die oogkleppen mogen we zoetjesaan afzetten. Als we dat niet doen, riskeren we dat we nu bomen aanplanten die het over twintig dertig jaar helemaal niet meer redden in onze steden. Dan staan we terug bij af en verliezen we weer eens een paar decennia.  

Deel dit artikel.

Share on facebook
Facebook
Share on twitter
Twitter
Share on linkedin
LinkedIn